vrijdag 13 april 2012

Het vergiftigd geschenk van Alva aan Antwerpen



(Een aquarel over de beschieting van Antwerpen van 27 oktober 1830, vanop schepen op de Schelde en het beruchte Zuiderkasteel rechts op het beeld)



De krant De Morgen publiceerde vanmorgen een mooi verhaal over bouwwerken in Antwerpen-Zuid waarbij een stuk trap van het oude Zuiderkasteel is blootgelegd. Stadsarcheoloog Johan Veeckman vertelde hoe de stad zorgvuldig tracht de restanten van dat monumentale bouwwerk in kaart te brengen.

En hij legde ook uit wat dat Zuiderkasteel was: een gigantisch bouwwerk – met een doorsnede van een halve kilometer - dat de hertog van Alva, de nieuwe landvoogd, in 1567 liet optrekken aan de Schelde aan de zuidpunt van de stadsmuur van Antwerpen. Om aanvallers af te weren, maar ook en vooral om de stad onder de duim te houden.

Dergelijke citadellen in stervorm met stevige aarden wallen vol kanonnen vervingen de oude middeleeuwse stadsmuren. Ze doken voor het eerst op tijdens de Franse inval in Italië omstreeks 1500, omdat het Franse leger massaal gebruik maakte van kanonnen waartegen de oude vlakke stadsmuren niet bestand waren. Eén van de ingenieurs die in Firenze de stadsmuren hielp versterken met de nieuwe constructiestijl was Michelangelo. Alva, die in 1567 zestig jaar oud was, kende dat, van zijn vele veldtochten in dienst van keizer Karel.

Antwerpen heeft enkel miserie gehad met dat Zuiderkasteel. Ter verdediging van de stad heeft het nooit gediend, ook niet tegen de Spaanse troepen van Alexander Farnese die in 1585 de opstandige stad innamen met een militair bravourestuk. Wel was het bouwwerk, dat men later ook de ‘citadel’ ging noemen, de uitvalsbasis voor de soldaten van de Spaanse furie van november 1576 (zie het eerste artikel van deze blog), en het lijdend voorwerp van de langdurige en bloederige belegering van de laatste Nederlandse soldaten in het onafhankelijk geworden België door een gezamenlijke Frans-Engelse legermacht in december 1832. Nadien werd het kasteel gesloopt.

Het artikel in De Morgen vergat één episode. Op 27 oktober 1830 liet de Nederlandse generaal Chassé vanop onder meer het Zuiderkasteel de stad – en dan vooral het Sint-Andrieskwartier – langdurig beschieten nadat de Belgische opstandelingen de afgesproken wapenstilstand niet waren nagekomen. De 18-jarige onderwijzer uit het dorpje Borgerhout, Henri Conscience, maakte het allemaal mee en zou het vele decennia later bloemrijk beschrijven. Ook een andere literator, Evrard Potgieter, toen een 22-jarige handelaar die in het Sint-Andrieskwartier woonde, schreef zijn ervaringen neer.

Ik gebruikte die getuigenissen met plezier in mijn vorig boek: 1830. De scheiding van Nederland, België en Luxemburg. (Lannoo 2005, inmiddels enkel nog antiquarisch te verkrijgen). Hier volgt het relaas van een uitermate woelige dag in Brabants fraaiste stad:



 Zodra het daglicht op de 27ste aanbrak, begonnen de opstandelingen aan een nieuwe bestorming van de Borgerhoutse poort, onder het aanhoudende luiden van de stormklok van de kerk. De geregelde troepen gaven hun verzet op de stadsmuren snel op, en vluchtten in verwarring weg. Tegen half acht kwam een eerste detachement, Leuvenaars, van Niellons legertje de stad binnengestapt. Van den Herreweghe, de douane-ambtenaar die de revolutionairen leidde, trok daarop naar het stadshuis, waar de leden van de regentieraad verzameld waren. Hij meldde hen dat het Voorlopig Bewind meester van de stad was en stelde hen voor samen bij generaal Chassé een voorstel tot wapenstilstand te gaan doen, want zelf had hij al 52 doden onder zijn manschappen te betreuren.

 De leden van het stadsbestuur waren echter  bevreesd voor de reactie van de 65-jarige Chassé, van wie de militaire reputatie terugging tot de tijd toen hij als tegenstander van de Oranjes mee met de Fransen Holland was binnegevallen in 1795. Ze  aarzelden eerst om een medewerker van Van den Herreweghe mee te sturen met hun officiële afgevaardigde, de bankier Osy. Uiteindelijk stemden ze er mee in dat die op een kwartier afstand zou volgen. Nochtans was het aanbod van Van den Herreweghe er één van een verregaande subtiliteit:

‘Generaal. U merkt dat de kracht van de omstandigheden het volk ertoe verplicht heeft partij te kiezen, als het zijn eer wou veilig stellen tegenover de zuidelijke provincies van België. Deze stad, waar U zolang verbleven hebt, en waarvan U de uitstekende geest hebt kunnen waarderen, smeekt U met aandrang om het bloed te sparen dat links en rechts vloeit. Wees er van overtuigd dat Holland er U dankbaar voor zal zijn, net als wij. Geef bevel aan de Hollandse troepen om zich in het kasteel terug te trekken. Laat toe dat de stad door ons wordt ingenomen. En een afvaardiging zal zich nadien naar Den Haag begeven, om van Zijne Majesteit de evacuatie van deze vesting te bekomen. In afwachting van dat antwoord, stellen wij U een wapenstilstand voor.’

 Chassé ontving de delegatie, raadpleegde zijn officieren, maar was er snel van overtuigd dat dit een goed bod was, vooral omdat zijn manschappen in de stad overal in het defensief gedrongen waren. Hij beschikte maar over drie- tot vierduizend man om stad, citadel en forten te bezetten, en dat was te weinig. De stad moest hij laten gaan. Chassé aanvaardde het voorstel en liet Van den Herreweghe tegen negen uur de sleutels van de stadspoorten bezorgen. De verbaasde notabelen op het stadhuis begroeven de douanier die ze enkele uren voordien nog wantrouwden onder de dankwoorden, omdat hij hun stad had gered. Inmiddel wapperde de Brabantse vlag aan de toren van de kathedraal.

 Tot de overeenkomst behoorde de afspraak dat de soldaten in de stad in hun aftocht ongemoeid zouden blijven. Maar terwijl die naar de nog door Alva gecreëerde formidabele citadel aan de zuidpunt van de stadsmuren trokken, botsten ze op de vrijwilligers van de korpsen van Mellinet en Niellon, die inmiddels via de Borgerhoutse en Mechelse Poort de stad waren binnengekomen. Dat leidde toch tot nieuwe gevechten waarbij verscheidene doden vielen, en afrekeningen, zoals Conscience aan de Borgerhoutse Poort opviel:

‘Men bracht het lijk eener Hollandsche marketentster van boven den wal. Bloed stroomde nog over hare kleederen, en het jenevertonneken sleepte aan zijne riemkens haar achterna. Deze vrouw was, bij het wegvluchten der laatste Hollandsche soldaten een eind achteruitgebleven. Zij liep boven de poort voorbij, juist toen de vrijwilligers begonnen er onder door te komen. De eersten die haar zagen, wilden niet op eene vrouw schieten. Doch de marketentster keerde zich om, toonde hun den rug, en met de hand er op slaande, deed zij een alsdan bekend teeken van verachting en spot. Een geweer mikte haar, en de stoute vrouw viel ten gronde. Een kogel was haar door het hart gegaan.’

 Verscheidene tientallen soldaten namen hun toevlucht in het arsenaal en het entrepot, die nog onder Napoleon waren ingericht in de gebouwen van de voormalige Sint-Michielsabdij (vandaag verdwenen, maar de straten heten nog steeds Arsenaalstraat, Verbrande Entrepotstraat en Sint-Michielskaai). Van daar liep een onderaardse gang rechtstreeks naar de citadel. Ook die vesting werd nog onder vuur genomen vanuit de omliggende huizen. Chassé, die vermoedde dat nog niet iedereen op de hoogte was van de overeenkomst, liet daarop de witte vlag uitsteken.

 Kessels en Niellon kwamen daarop uitleg vragen over die vlag. Chassé verwees hen naar de overeenkomst met de gezagsdragers in het stadhuis. Kessels verklaarde meteen dat een dergelijk akkoord geen enkele waarde had, vermits het niet gesloten was met de militaire bevelhebbers. Tegen 11u kwamen hij en Niellon op het stadhuis toe, waar ze tegenover Van den Herreweghe hetzelfde argument hanteerden. Spoedig kwam ook Mellinet toe, die de twee wat probeerde af te remmen, maar daar niet in slaagde. Kessels en Niellon schreven een nieuwe verklaring uit, een ultimatum waarin ze, verwijzend naar hun ‘verovering’ van de stadspoorten, de capitulatie van de citadel eisten, en de inbeslagname van alle wapens en schepen, in ruil voor een vrije aftocht van de soldaten. Chassé kreeg tot vier de tijd om het te aanvaarden. Van den Herreweghe begon zich ongerust te maken:

‘Ik ging mee met Kessels en Niellon naar de haven. Daar zag ik de bedreigende gebaren van Kessels, die, onder de ogen van de officieren op de fregatten, de batterijen rond de kanonnen begon te vormen. Enkele geweerschoten waren te horen aan de Kloosterstraat waar de Hollandse soldaten in het arsenaal waren ondergedoken. Enkele dronkaards schoten op hen, ondanks de wapenstilstand. Ik liep zelf er naartoe, om die verschrikking te doen ophouden, ik gaf een bevel, maar niets kon die verblinden stoppen.’

 Tegen drie uur liet Kessels een kanon aanrukken en op het arsenaal richten. De poort vloog aan flarden. De aanwezige soldaten stoven uiteen richting citadel, terwijl een begin van brand ontstond. Inmiddels was in de buurt ook een konvooi ossekarren met de voedselbevoorrading voor het garnizoen geplunderd door de Belgische vrijwilligers en het hongerende volk van Antwerpen. Chassé gaf het bevel  enkele waarschuwingsschoten af te vuren, en liet de boodschap uitdragen dat het menens zou worden als men de voedselvoorraden niet terug bezorgde. Kessels vond geen beter antwoord dan enkele kanonschoten af te vuren op het fregat Proserpine, dat op de Schelde lag. Een paar zeelui aan boord werden gedood.

 Voor Chassé was het nu blijkbaar welletjes. Hij liet de witte vlag strijken en gaf het vooraf afgesproken signaal door aan de 8 schepen van de vloot op de Schelde en aan de forten stroomafwaarts. De schepen alleen leverden 90 kanonnen, die vuur en projectielen van 12 en 18 kilo begonnen te spuwen. Het was half vier in de namiddag van donderdag 27 oktober:

‘Een schrikbarend en algemeen geluid van artillerie dreunde in de oren van de opgeschrokken burgers. In één ogenblik begon het gezamenlijk vuur van de citadel, de vloot en de forten. Een stortbui van projectielen kwam op de stad neer en zorgde voor dood en vernieling in de huizen. Bommen en obussen sprongen uit elkaar en vernielden alles wat rond de oude torens van Sint-Michiel stond. De kathedraal echode luguber het lawaai van de explosies. Daken, muren, plankenvloeren vielen naar beneden door de onweerstaanbare kracht van de zware projectielen, die hun slachtoffers gingen zoeken tot in de diepte van de kelders. Verminkte lijken vermengden zich met het puin van de gebouwen. Dra zag men lange slierten van zwarte en dikke rook boven de stad oprijzen, vermengd met vlammen. Het arsenaal en het entrepot stonden in brand.’

De kanonnen bleven ononderbroken vuren, ook toen na half zeven de duisternis begon in te vallen. En hoewel ze hoofdzakelijk gericht waren op de volksbuurten rond de Sint-Michiels- en de Sint-Andrieskerk, verhoogden vele minder goed gerichte kogels de algemene paniek. De Engelse gezant Charles White zag het ook gebeuren:

‘Sommigen hadden zich in hun kelders en provisiekamers teruggetrokken. Anderen liepen verward door de straten, terwijl ze kreten van angst en pijn schreeuwden. Zij die paarden en wagens bezaten, van welk type ook, namen in zeven haasten de meest waardevolle voorwerpen mee, en vluchtten naar het platteland. Anderen, die enkel nog hun leven wilden redden, trokken te voet door de poorten om toevlucht te vinden in de naburige velden. De ouderen, de zwangere vrouwen, de kinderen van rijk en arm, ziek of gezond, sloegen in wanorde op de vlucht. En omdat de vlammen inmiddels de gevangenis hadden bereikt, en men geen tijd had om de gevangenen naar elders te brengen, opende men de deuren en ontsnapten tweehonderd veroordeelden. Maar geen van hen dacht aan stelen. De terreur, de verwarring, de wanhoop heersten overal. Vrouwen, wenende kinderen riepen mannen te hulp die hen noch bijstand, noch troost konden geven. Enkelen stierven van angst, anderen vielen flauw. Men hoorde overal geschreeuw, gejank, gebeden die onderbroken werden door het geluid van kanonschoten, en daartussen verwensingen tegen de revolutie en tegen de verantwoordelijken van zoveel onheil. In weinige uren was al wie kon lopen en niet verlamd was geraakt door de terreur naar de buiten gevlucht. De wegen waren vol met vluchtelingen van alle leeftijden, mannen en vrouwen, die de ogen vol tranen naar hun bedreigde huizen keken. De duisternis van de nacht versterkte nog de vreselijke aanblik van de vlammen. Het gefluit van de kogels, de knallen van de kanonnen, het gerommel van ineenstortende gebouwen, het geschreeuw van vrouwen en kinderen, het gekerm van gewonden en stervenden, dat alles verenigde zich tot één grote verschrikkelijke impressie, die de tijd niet heeft kunnen wegvegen.’

Vlakbij de wijk die het zwaarst leed onder de beschietingen woonde een 22-jarige handelaar uit Zwolle, Evrard Potgieter, die later als schrijver naam zou maken en zijn ervaringen van die 27ste oktober in Antwerpen neerschreef:

‘Groote god. Ons toefde een ander schouwspel in de Kloosterstraat. De linkerzijde had geen huis dat niet zwaar beschadigd was, maar de regter van nagenoeg den ingang af tot aan ’t kasteel toe was getroffen door de schrikkelijkste brand die immer menschenoogen gezien hebben. Hier lag een half afgeschoten burger-soldaat – als in het midden doorgekapt. Verder een man in het hoofd doorschoten in de vlammen opgekrompen. Ginds eene razende moeder die hare drie kinderen in den brand verloor. Afgrijselijke oorlog! De tranen sprongen mij in de ogen.’

Pas tegen acht uur nam het vuren wat af, omdat de citadel en de forten hun kanonnen deden zwijgen. Enkele schepen gingen echter door. Inmiddels waren Rogier en Chazal, die in de late namiddag Berchem verlaten hadden om naar Brussel terug te keren, bij het zien van het bombardement op hun stappen teruggekomen. Zij beslisten, samen met de pas benoemde gouverneur graaf de Robiano de Borsbeek en nog enkele anderen de stad in te gaan om te zien wat gedaan kon worden.

‘Bij hun eerste stappen in de verlaten en lege straten van de stad, trilde de grond nog onder de salvo’s van de Proserpine en de bommen van de citadel. Ze staken, door langs de muren te blijven, de Meirplaats over, waar voortdurend puin van de daken, granaten en bommen naar beneden kwamen, en bereikten, zonder een levende ziel tegen te komen, het gebouw van het provinciebestuur. De concierge, die zich diep in de kelder verscholen had, durfde niet naar buiten te komen. Een vrijwilliger drong dan via een ijzeren hek in de kelder door, en dwong hem om bevend de poort te komen openen.’

Rogier, Chazal, de Robiano en de anderen maakten een begin van organisatie en stuurden onder meer boodschappers uit om de militaire bevelhebbers, Mellinet en Niellon, die de stad waren uitgevlucht, weer naar Antwerpen te halen. Enkelen van hen, zo vertelde Chazal later, kwamen in de lege straten majoor Lochtmans tegen, een officier van de Luikse vrijwilligers:

‘Hij waarde filosofisch door de straten. Zijn verbeelding was op hol geslagen, in extase voor het grandioze spektakel van een grote en rijke stad, die verlaten was door haar burgers, gebombardeerd en in vlammen. Daarvoor had hij de schuilgrachten en de kasematten waar hij zijn vrijwilligers in dekking had gebracht, verlaten.’

Na enkele tientallen minuten vielen een paar projectielen op het provinciegebouw, en kwam de concièrge brand melden. De Belgische politici trokken daarop naar een huis van een oude tante van de Robiano wat verder op de Meir. Op straat zagen ze een kanonskogel op hen afkomen en moest Rogier Chazal abrupt in dekking duwen in de holte van een portaal. De oude gravin, die niet was weggeraakt, ontving de onverwachte nachtelijke bezoekers in uiterste paniek. Het kostte de nieuwe gouverneur heel wat moeite haar te kalmeren.

 Tegen elf uur hielden de beschietingen op. Een klein groepje notabelen, dat heel de tijd in de citadel onderkomen had gezocht, bereikte nu de Robiano en Rogier, met de melding dat Chassé eiste dat de Belgische troepen de stad zouden verlaten voor vrijdagmiddag, of dat de beschietingen anders zouden hervatten. Chazal en Rogier reageerden met de melding dat in dat geval het bevel zou gegeven worden om met alle beschikbare Belgische troepen de noordelijke provincies binnen te vallen en geen genade te kennen. Het was het begin van een lange nacht van onderhandelingen. Boodschappers gingen heen en weer. Omstreeks drie uur werden Rogier en Chazal,  die zich even te slapen hadden gelegd op hetzelfde bed in het huis van de tante van de Robiano, wakker geschud door een reeks luide knallen. Ook Henri Conscience zag wat er gebeurde:

’s Rijks Entrepot of Handelsstapel, waar voor miljoenen en miljoenen goederen van alle natiën geborgen waren, stond in vollen brand. De oude Sint-Michielskerk werd insgelijks door het vuur verslonden. Tot boven haren toren golfden de reusachtige vlammen als een gloeiende zee, welker roode baren door den wind werden voortgezweept. Wolken gensters en gansche brokken vuur dreven als een stroom uit den vulkaan, waarin de koopwaren, uit al de streken der wereld samengevoerd, met ijselijk gebruis lagen te koken en te branden.’

 Het grootste stapelhuis van Antwerpen was inderdaad door de ontploffing van het arsenaal ernaast uiteengereten en brandde volledig uit. Ook de Kloosterstraat ging bijna geheel in vlammen op. Of de ontploffing veroorzaakt werd door plunderaars die de ramp veroorzaakten, en die met een ongekend aantal in de ontploffing bleven, dan wel door vuur dat nog nasmeulde van de gevechten, is nooit uitgemaakt. Verscheidene notabelen van de stad, ook Oranjegezinden, waren ervan overtuigd dat Chassé verantwoordelijk was, op vraag van Rotterdam en Amsterdam. Dat zorgde voor nieuw wantrouwen en nieuwe vertragingen in de onderhandelingen. Maar tegen negen uur op vrijdagmorgen geraakten Chazal en Rogier het eens met Chassé om in ruil voor een wapenstilstand zonder verdere voorwaarden diens grootste nood te lenigen: de bevoorrading van zijn troepen.


(En wat er van de citadel overbleef na de belegering van eind 1832 ...)






Geen opmerkingen:

Een reactie posten